Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge

GT GD C H L M O
aesthetics /esˈθet.ɪks/ = NOUN: schoonheidsleer, aesthetica; USER: schoonheidsleer, esthetiek, esthetica, esthetische, schoonheid

GT GD C H L M O
and /ænd/ = CONJUNCTION: en; USER: en, en de, en het

GT GD C H L M O
comforting /ˈkʌm.fə.tɪŋ/ = ADJECTIVE: troostend; USER: troostend, troost, geruststellend, troosten, troostende

GT GD C H L M O
companionship /kəmˈpæn.jən.ʃɪp/ = NOUN: kameraadschap; USER: kameraadschap, gezelschap, omgang, gezelschap te

GT GD C H L M O
company /ˈkʌm.pə.ni/ = NOUN: vennootschap, firma, maatschappij, gezelschap, genootschap, handelshuis, visite, gilde, vendel, handelsfirma; USER: vennootschap, gezelschap, maatschappij, firma, bedrijf

GT GD C H L M O
develops /dɪˈvel.əp/ = VERB: ontwikkelen, maken, uitbreiden, ontvouwen, ontginnen, doen ontstaan, formeren; USER: ontwikkelt, zich ontwikkelt, ontwikkelt zich, ontwikkeling, ontstaat

GT GD C H L M O
dramatically /drəˈmæt.ɪ.kəl.i/ = USER: dramatisch, drastisch, sterk, aanzienlijk, enorm

GT GD C H L M O
empathetic /ˈem.pə.θaɪz/ = USER: empathische, empathisch, empathetic, begrijpende, empathie

GT GD C H L M O
endowed /enˈdou/ = VERB: begiftigen, doteren, meegeven, subsidiëren, beschenken, medegeven; USER: begiftigd, bedeeld, voorzien, toegerust

GT GD C H L M O
entertain /en.təˈteɪn/ = VERB: vermaken, onderhouden, koesteren, amuseren, onthalen, recipiëren, gastvrij ontvangen, ingaan op, in overweging nemen; USER: vermaken, entertainen, te vermaken, onderhouden, vermaak

GT GD C H L M O
everyday /ˈev.ri.deɪ/ = ADJECTIVE: alledaags, gewoon, vulgair, ordinair, grof; USER: alledaags, dagelijks, dagelijkse, elke dag, alledaagse

GT GD C H L M O
expressiveness /ɪkˈspres.ɪv/ = USER: expressiviteit, zeggingskracht, uitdrukkingskracht, expressiveness, expressief,

GT GD C H L M O
humanlike = USER: mensachtige, mensachtig, humanlike, mens gelijkend, menselijk uitziende

GT GD C H L M O
improve /ɪmˈpruːv/ = VERB: verbeteren, beter worden, vooruitgaan, beter maken, veredelen, bijwerken, gebruik maken van, zich ten nutte maken, meevallen; USER: verbeteren, te verbeteren, verbetering, verbetering van, verbeteren van

GT GD C H L M O
intelligent /inˈtelijənt/ = ADJECTIVE: intelligent, verstandig, schrander, knap, bevattelijk, vlug van begrip; USER: intelligent, intelligente, slimme, intelligenter, verstandig

GT GD C H L M O
interactivity /ˌɪntərækˈtɪvəti/ = USER: interactiviteit, interactieve, interactie, interactief, de interactiviteit

GT GD C H L M O
is /ɪz/ = USER: is, ligt, wordt, is het

GT GD C H L M O
lives /laɪvz/ = NOUN: leven, levensduur, levenswijze, levendigheid, levensbeschrijving, kans, energie, hachje, bezieling; USER: leven, levens, woont, leeft, leven te

GT GD C H L M O
long /lɒŋ/ = ADJECTIVE: lang, langdurig, groot, hoog, langgerekt, saai, scherp, vervelend, ver reikend; ADVERB: lang, al lang; VERB: verlangen; NOUN: langer klinker, langer lettergreep, haussier; USER: lang, lange, op lange, langere, al lang

GT GD C H L M O
mission /ˈmɪʃ.ən/ = NOUN: missie, opdracht, zending, roeping, boodschap, gezantschap, zendingpost; USER: missie, opdracht, zending, taak, missie van

GT GD C H L M O
most /məʊst/ = ADJECTIVE: meest, hoogst, grootst; ADVERB: meest, zeer, hoogst; USER: meest, meeste, de meeste, nieuwste, het meest

GT GD C H L M O
people /ˈpiː.pl̩/ = NOUN: mensen, personen, volk, men, lieden, lui, ouders, naaste familie, parochie, gemeente; VERB: bevolken, bevolkt worden; USER: mensen, personen, volk, mensen die, men

GT GD C H L M O
provide /prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken; USER: verstrekken, verschaffen, voorzien, zorgen voor, bieden

GT GD C H L M O
remarkable /rɪˈmɑː.kə.bl̩/ = ADJECTIVE: opmerkelijk, merkwaardig, opmerkenswaardig, merkelijk; USER: opmerkelijk, merkwaardig, opmerkelijke, bijzondere, merkwaardige

GT GD C H L M O
robotics /rəʊˈbɒt.ɪks/ = USER: robotica, robotics, robots, de robotica, robotica van

GT GD C H L M O
robots /ˈrəʊ.bɒt/ = NOUN: robot, machinemens, automatisch verkeerssein; USER: robots, robot, robots te, robotten

GT GD C H L M O
s = USER: s, en, Tussen, jaren, is

GT GD C H L M O
serve /sɜːv/ = VERB: dienen, serveren, bedienen, fungeren, helpen, schenken, betekenen, voorzien in, voldoen aan, bekleden, dienstig zijn; NOUN: serve; USER: dienen, serveren, bedienen, te dienen, dienst

GT GD C H L M O
teach /tiːtʃ/ = VERB: leren, onderwijzen, doceren, les geven, onderricht geven, afleren; USER: leren, onderwijzen, doceren, te leren, te onderwijzen

GT GD C H L M O
term /tɜːm/ = NOUN: termijn, term, uitdrukking, periode, woord, trimester, kwartaal, zittingstijd, grens, betaaldag; VERB: noemen; USER: termijn, term, termijnverhuur, begrip, looptijd

GT GD C H L M O
that /ðæt/ = CONJUNCTION: dat, opdat; PRONOUN: dat, die, wat, welke; ADVERB: zo; USER: dat, die, dat de, wat

GT GD C H L M O
the /ðiː/ = ARTICLE: de, het; USER: de, het, van de

GT GD C H L M O
to /tuː/ = PREPOSITION: om, aan, naar, tot, voor-, bij, om te, ter, tegen, toe, tot aan, tot op, naar toe, to-, to; USER: naar, aan, te, tot, om

GT GD C H L M O
what /wɒt/ = CONJUNCTION: wat, dat, hoeveel; PRONOUN: wat, welke, welk, hetgeen, wat voor, datgene wat, dat wat, al wat, welk een; ADJECTIVE: welke; USER: wat, welke, hoe, waar, wat er

GT GD C H L M O
with /wɪð/ = PREPOSITION: met, bij, van, door, samen met; USER: met, met een, van, bij, met de

GT GD C H L M O
world /wɜːld/ = NOUN: wereld, aardrijk, hoop, meningte; ADJECTIVE: wereld-, werelds; USER: wereld, hele wereld, werelds, ter wereld, s werelds

36 words